Vind de samenvatting die je nodig hebt!

biologie nectar hoofdstuk 5 planten

 

Biologie, hoofdstuk 5: Planten

Paragraaf 5.1: Planten bekijken

Uit welke delen bestaat een plant?
Net als een mens of dier bestaat een plant uit organen. Elk orgaan heeft zijn eigen bouw en eigen taak. In bron 1 zie je een plant met vier organen: wortels, stengel, blad en bloemen.

Planten verschillen van elkaar door variatie in:
- de vorm van het blad
- de kleur van de bloem
- de stengel

De 4 organen van de plant:

  • Wortels
       -  Opnemen water met voedingsstoffen
       -  Stevigheid
  • Stengel
       -  Transport van water met opgeloste stoffen naar bladeren en bloemen en andersom
       -  Plant overeind houden
  • Bladeren
       -  Nerven voor transport water met opgeloste stoffen
       -  Nerven voor stevigheid aan blad
       -  In het groene blad maakt de plant zijn eigen voedingsstoffen m.b.v. fotosynthese
  • Bloemen
       -  Voortplanting " maken van zaden

Hoe komen planten aan hun groene kleur?
De organen van een plant bestaan uit heel veel cellen. De cellen zijn bouwsteentjes waaruit de plant is opgebouwd. Een plantencel bestaat uit: (bron 3 blz 116)

 

Celwand

- stevige laag om de cel heen
- bestaat uit taaie vezelige stof
- dit zijn de voedingsvezels in groentes die je eet

Celmembraan

- vlies om het cytoplasma
- regelt welke stoffen de cel in- en uitgaan

Cytoplasma

- stroperige vloeistof
- in het cytoplasma liggen de celkern en de bladgroenkorrels

Celkern

- een klein bolletje in de cel
- de celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt

Bladgroenkorrels

- groene bolletjes in het cytoplasma
- groen door bladgroen, een kleurstof
- alle bladgroenkorrels samen geven het blad z’n groene kleur
- in bladgroenkorrels maakt de plant zijn voedingsstoffen

Vacuole

- blaasje in het midden van de cel
- de vacuole is helemaal “volgepompt” met water. Daardoor is de cel stevig

 

Hoe blijven planten rechtop?
Kruidachtige planten (bijv. madeliefjes en tulpen):
-  Ze hebben water nodig voor de stevigheid.
-  Cellen in stengel zuigen zich vol met water " water komt in vacuole " vacuole drukt via cytoplasma tegen de celwand " hierdoor wordt de cel stevig

Houtachtige planten (bijv. bomen en stuiken):
-  Stam en takken bestaan uit cellen met veel houtstof in de celwanden
-  Houtstof zorgt voor stevigheid
-  Ook in cellen van de nerven zit houtstof
-  Bij hout van een boomstam zijn alleen de celwanden nog over, de celinhoud is afgestorven en verdwenen.

Hoe komt het water in de bladeren?
Planten nemen met de wortelharen aan het uiteinde van de wortels water uit de bodem op. In dat water zitten voedingsstoffen opgelost. Voedingsstoffen voor planten zijn mineralen. Deze zijn nodig voor de groei. Worden gebruikt bij het maken van nieuwe cellen.
Bij beschadiging hiervan kan plant dus geen stoffen meer opnemen.

Door alle organen  van een plant lopen vaatbundels; groepjes van vaten. Er zijn 2 soorten vaten:
* Houtvaten
- Water met mineralen vervoeren
- Van wortels richting bladeren = opwaartse sapstroom
* Bastvaten
- Water met stoffen uit de bladeren (o.a. suikers)
- Van blad naar beneden = dalende sapstroom

De plant neemt steeds weer nieuw water op. Dat kan doordat er ook steeds water uit de bladeren verdampt. Het water gaat door kleine openingen in het blad naar buiten.
Deze openingen heten huidmondjes:
- Openingen in een blad waardoor een plant water kan verdampen/afgeven. Hierdoor blijft de sapstroom op gang
- Kunnen open en dicht gaan, bij droog weer gesloten
- Liggen (met name in de onderkant) van bladeren
Een boom heeft veel bladeren. Er verdampt veel water. Per dag wel honderden liters! Om al dat water weer te kunnen aanvullen, hebben bomen enorme wortelstelsels.

Waarom verliezen bomen en stuiken hun blad?
In de herfst en winter is de grond te koud, zodat de wortels niet goed meer werken. Ze kunnen weinig water opnemen. In de bladeren verdampt wél veel water. Door de bladeren te laten vallen, verdampt de boom of struik nog nauwelijks water en wordt voorkomen dat de boom uitdroogt. Hun groei stopt en ze raken in een ruststadium.

Bladgroen gaat vanuit de bladeren naar de takken en de stam --> wordt opgeslagen tot volgend voorjaar --> bladeren krijgen herfstkleuren --> dat komt doordat er ook rode, oranje en gele kleurstof in de bladeren zit, maar die zie je pas als het bladgroen verdwenen is --> er ontstaat een scheurlaag tussen bladsteel en stengel --> scheurlaag zorgt ervoor dat minder water en mineralen bij de bladeren komt --> blad sterft en laat los --> Op de wond van de stengel (bladlitteken) ontstaat een kurklaag --> kurklaag beschermt tegen uitdroging en ziekteverwekkers.

Paragraaf 5.2: Planten groeien

Hoe komt een plant uit een zaadje?
Zaden ontstaan in een bloem na de bloei. Ze zitten in een vrucht. Vruchten van bruine bonenplant hete peulvruchten (bron 1).
Om de boon zit de zaadhuid (stevig vlies voor bescherming). Tussen de zaadlobben (bevatten reservevoedsel) zit de kiem (hieruit groeit kiemplantje).

Ontkieming:
- Zaadhuid neemt water op
- Zaadlobben zwellen op en zaadhuid knapt open
- Worteltje komt naar buiten
- Stengel en blaadjes komen daarna naar buiten


Hoe groeit het plantje verder?
Groei = het groter en zwaarder worden van een organisme
Bij ontkiemen van een zaad kun je deze groei goed waarnemen. Wortels en stengels worden steeds langer. Dat heet lengtegroei. De plant maakt er nieuwe cellen bij. Dat gebeurt vooral in de uiterste topjes van stengels en wortels. Dit worden de groeipunten genoemd.
Ontwikkeling = een organisme krijgt nieuwe onderdelen
Er komen blaadjes bij en zijworteltjes. Daarna ook bloemen. Uit een zaadje ontstaat dus een volwassen plant door groei én ontwikkeling.

Hoe groeien bomen?
In het voorjaar lopen de knoppen aan de takken uit (zie bron 4).
Takken:
* Eindknop = hieruit groeit volgend jaar een nieuwe stengel
* Zijknop = hieruit groeien volgend jaar nieuwe zijtakken
* Knopschubben = zitten om een knop, beschermen tegen kou en aanvreten insecten
* Ringlitteken = plek die achter blijft op de plek van de knopschubben als een eindknop in het voorjaar uitloopt
* Deel tussen twee ringlittekens  is precies 1 jaar oud 
Bomen groeien niet alleen in lengte maar ook in dikte = diktegroei
  
Stam:
* Bestaat uit jaarringen = laagje houtcellen dat in 1 jaar gevormd is. Bestaat uit 2 lagen:
Voorjaarshout "grote cellen met dunne celwanden " lichtbruin hout
Zomerhout " kleinere cellen met dikke celwanden " donkerbruin hout

Door de jaarringen te tellen zie je hoe oud een boom is. Je kunt ook aflezen wat de boom heeft meegemaakt. Een droog voorjaar geeft bijvoorbeeld dunne jaarringen. Een boom die in de wind heeft gestaan, groeit scheef. De jaarringen zijn dan aan één kant dichter op elkaar gedrukt.

Paragraaf 5.3: Planten maken

Welke delen heeft een bloem?

 

Bloembodem

Hier zitten de andere delen vast

Kelkbladeren

Beschermen de bloem als ze nog in de knop zit tegen
kou, uitdroging en beschadiging

Kroonbladeren

Insecten lokken

Meeldraden

Mannelijk voortplantingsorgaan
Bestaat uit helmdraad en helmknop (bevat stuifmeel)

Stamper

Vrouwelijk voortplantingsorgaan
Bestaat uit vruchtbeginsel, stijl en stempel

Nectarkliertjes

Nectar maken om insecten te lokken

 


Hoe helpen insecten bij de voortplanting?

Bestuiving = overbrengen van stuifmeel van de meeldraden naar de stamper
Stuifmeel ontstaat in de helmknoppen. (zie bron 2). Insecten zorgen bij veel planten voor de bestuiving. Bij het zoeken naar nectar, kruipt een insect onderin de bloem. Daarbij raakt hij de meeldraden. Er blijft stuifmeel op het insect. Kruipt het insect daarna op een andere bloem, dan raakt hij de stempel (bron 2). Stempel is kleverig. Stuifmeel blijft plakken en de bestuiving is klaar.

 


Verschil insectenbloemen en windbloemen:

 

Insectenbloemen

Windbloemen

bestuiving door insecten

bestuiving door wind

Grote, opvallende/gekleurde kroonbladeren

Kleine, groene kroonbladeren

Ruiken sterk

Geurloos

Maken nectar

Geen nectar

Meeldraden en stamper steken minder ver uit de bloem

Meeldraden en stamper steken ver uit de bloem

Kleverig en minder licht stuifmeel

Heel veel en licht stuifmeel


Twee soorten bestuiving:
Kruisbestuiving = stuifmeel gaat van de ene bloem naar een andere bloem van dezelfde soort
Zelfbestuiving = stuifmeel komt op een bloem van dezelfde plant terecht


 Hoe ontstaan zaden?


Tekening 1: na bestuiving zitten stuifmeelkorrels op de stempel
De stuifmeelkorrel is de mannelijke voortplantingscel. Er groeit een buisje door de stijl naar het vruchtbeginsel met zaadbeginsels.
Tekening 2: In elke zaadbeginsel zit een vrouwelijke voortplantingscel: de eicel. In de stuifmeelkorrel zitten drie kernen. Een van deze kernen zakt door het buisje tot aan de eicel. Dan dringt de kern van de stuifmeelkorrel de eicel binnen en versmelt met de celkern van de eicel. Ze vormen samen één nieuwe celkern. Dit samensmelten van 2 celkernen heet bevruchting.
Tekening 3: Dit gebeurt na de bevruchting. De kroonbladeren en kelkbladen verschrompelen. Het vruchtbeginsel en zaadbeginsel gaan groeien. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht. De zaadbeginsels groeien uit tot zaden. De bevruchte eicel gaat zich delen. Hieruit ontstaat een kiem.

Hoe worden zaden verspreid?
Manieren van zaadverspreiding:
- Door dieren (eten en uitpoepen of kleven aan vacht dier)
- Door de wind (bijvoorbeeld paardenbloem)
- Door de plant zelf (bijvoorbeeld springzaad)

Wat gebeurt er in het leven van een plant?
Organismen hebben een levenscyclus:
1) Zaden ontkiemen, er groeit een nieuw plantje
2) Het jonge plantje groeit uit tot een volwassen plant
3) Uit de bloemen ontstaan vruchten en zaden
4) De zaden worden verspreid

Deze vier dingen gebeuren steeds opnieuw, telkens in dezelfde volgorde. Dit heet een cyclus. Omdat dit over het leven van een organisme gaat, heet dit een levenscyclus.

Hoe lang een plant leeft verschilt van soort. Er zijn:
- Eenjarige planten " ontkiemen in voorjaar, bloeien in zomer, zaden in herfst, sterven in winter
- Tweejarige planten " ontkiemen en groeien in 1e jaar, 2e jaar bloeien en zaden vormen, waarna de plant sterft
- Meerjarige planten " ontkiemen in voorjaar, bloeien in zomer, zaden in herfst, in winter sterven alleen de bovengrondse plantdelen af. Elk voorjaar lopen meerjarige planten weer uit.
- Houtachtige planten " ontkiemen in voorjaar uit een zaad, eerste jaren flink groeien tot struik of boom, daarna jaarlijks bloeien en zaden maken. Groeien ondertussen door en kunnen heel oud worden.

Paragraaf 5.3: Planten eten

Wat eten planten?
Planten eten niet zoals wij. Ze leven van heel andere stoffen.
* Met de wortelharen van de wortels neemt de plant water met mineralen op 
* water met mineralen gaat van de wortels, via de vaatbundels, naar het blad
* Uit de lucht haalt de plant koolstofdioxide 
* Dat gas komt via de huidmondjes in het blad
Planten maken met deze stoffen hun eigen voedingsstoffen. Planten kunnen namelijk iets wat dieren en mensen niet kunnen: glucose maken. Glucose is een soort suiker.

Hoe maakt een plant glucose?
Planten maken glucose in de bladgroenkorrels van water en koolstofdioxide. Dit heet fotosynthese. Hier is ook licht voor nodig.
DUS:
Fotosynthese = water + koolstofdioxide + licht --> glucose + zuurstof


 
 

Welke andere voedingsstoffen maakt de plant?
Een groot deel van de glucose wordt via de bastvaten naar andere delen van de plant vervoerd.

Daar worden van de glucose andere stoffen gemaakt:
* Zetmeel (opslaan in wortels en zaden) = reservestof
* Vetten (opslaan in zaden) = reservestof
* Eiwitten (nodig voor de groei van de plant) = bouwstof

Waar bewaren planten reservestoffen?
De meeste reservestoffen worden ondergronds opgeslagen. Veel planten gebruiken de hele wortel hiervoor. In de winter sterven bovengronds de stengels en de bladeren af. Alleen de wortel blijft leven. In het voorjaar gebruiken die planten de reservestoffen om nieuwe stengels en bladeren te vormen. Pas als ze weer groene bladeren hebben, maken ze in het licht weer nieuwe glucose.

Sommige planten hebben speciale organen voor die opslag: Knollen en bollen.
Knollen zijn verdikte wortels of dikke ondergrondse stengels (zie bron 5). Bijvoorbeeld een aardappel.



Bollen bestaan voor het grootste deel uit dikke bladeren, die heel dicht tegen elkaar aanliggen. De bladeren zijn dik door de reservestoffen die erin zitten.

Ook in zaden zitten veel reservestoffen. Meestal zetmeel, olie of vet.


Opslag van reservestoffen:

  • In knollen = verdikte wortels of ondergrondse stengels
  • In bollen = verdikte bladeren
  • In zaden

Leer ook bron 1, 3, 4 en 5

Paragraaf 5.4:

Planten nemen drie stoffen op:
- Water + Mineralen (met wortelharen van wortels)
- Koolstofdioxide (met huidmondjes in de bladeren)
Deze stoffen zijn nodig voor: Het maken van Glucose en andere voedingsstoffen
Het maken van glucose heet: Fotosynthese
Wat is nodig om Glucose en zuurstof te maken = licht
Fotosynthese gebeurt in bladgroenkorrels in cellen.
Uit glucose maakt een plant:
- Zetmeel: is vooral reservevoedsel.
- Vetten: is vooral reservevoedsel.
- Eiwitten: De eiwitten zijn nodig voor de groei.
Reservevoedsel wordt opgeslagen in ondergrondse delen van plant en zaden.
Sommige planten hebben knollen en bollen = speciale organen.
 

5.5 Verdieping

In Nederland worden planten gekweekt in:
- Akkerbouw
- Tuinbouw
- Glastuinbouw
Kwekers optimaliseren groeiomstandigheden: Bijv. hoeveelheid Koolstofdioxide en Licht
Geslachtelijke voortplanting = bevruchting + ontstaan van zaden
Ongeslachtelijke voortplanting = geen bevruchting +Deel van plant groeit uit tot nieuwe plant
Planten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten met: Wortelstokken , Uitlopers , bollen en knollen
Het kan ook door ze te stekken.
Je kweekt nieuw plantenras door : planten veredelen en dan ongeslachtelijk te vermeerderen
Bij veredeling: Je kiest geschikte plantenrassen en je kruist ze en je selecteert de beste nieuwe plantjes.
 

Een zaad is opgebouwd uit:

Zaadhuid            =
Navel                   = hiermee zat de zaad vast aan de moederplant
Poortje                = gaatje in de zaadhuid naast de navel waarmee het zaad water kan opnemen / hierdoor vond de bevruchting plaats
Hartvormig bultje
Zaadlob               = bevat het reservevoedsel
Kiem                     = hieruit groeit het kiemplantje

Bestuiving en bevruchting:

  • Een bij zuigt nectar uit de bloem, waarbij stuifmeelkorrels aan de bij blijven plakken.
  • De bij gaat naar een andere bloem en de stuifmeelkorrels blijven plakken aan de stempel
  • Uit de stuifmeelkorrel vormt een stuifmeelbuis
  • De stuifmeelbuis groeit naar beneden richting het zaadbegingsel
  • De kern van de stuifmeelkorrel versmelt met de kern van de eicel
  • Uit de bevruchte eicel ontstaat een zaad
  • Uiteindelijk verschrompelen de kroon en kelkbladeren en groeit het vruchtbeginsel sterk