biologie Nectar 1 havo vwo
Samenvatting biologie hoofdstuk 2: Botten
2.1: Botten
Je hebt meer dan 200 botten in je lichaam → bij elkaar heet dat: skelet
Schedel: alle botten in hoofd
→ schedel wordt gedragen door wervelkolom
Borstkas: ribben + borstwervels + borstbeen
Bekken (heupen): alle heupbeenderen
→ aan heupen zitten dijbeenderen vast (langste botten die je hebt)
Ellepijp: loopt van de ELLEboog naar de kant van PInk
In handen en voeten zitten veel kleine botjes:
Functies van het skelet:
* Stevigheid
* Vorm
* Bescherming
* Beweging (spieren zitten aan botten vast)
Botten bestaan uit volgende stoffen:
* Been:
- Beencellen maken een stevige stof met veel kalk en een beetje lijmstof
- Hard en stevig (de kalk geeft stevigheid)
* Kraakbeen
- Kraakbeencellen met gelei tussen de cellen: Veel lijmstof, weinig kalk
- Buigzaam (door veel lijmstof)
- Bijvoorbeeld: - bij verbinding van ribben en borstbeen, waardoor op en neer bewegen
bij ademhaling mogelijk is.
- in gewrichten en tussen wervels
- oorschelp en neus
Hoe ouder je wordt, hoe minder lijmstof. Kraakbeen verandert dan in been. Daardoor zijn botten van oudere mensen minder buigzaam.
Wervelkolom bestaat uit wervels.
De wervels van boven naar onder:
- 7 halswervels (bovenste = atlas, tweede = draaier)
- 12 borstwervels --> ribben aan vast
- 5 lendenwervels
- Heiligbeen --> vergroeide wervels
- Staartbeen --> vergroeide wervels
Hoe geneest een botbreuk?
Bot wordt door arts precies tegen elkaar gezet. De beencellen maken nieuw been en de botstukken groeien netjes aan elkaar.
De wervel
Wervel bestaat uit:
- wervellichaam (geeft stevigheid)
- wervelgat (hierin ligt het ruggemerg)
- uitsteeksels
Tussen de wervellichamen zitten kraakbeenschijven. Deze kunnen ingedrukt worden, waardoor de wervelkolom een beetje kan veren.
In het ruggenmerg zitten zenuwen.
Wervelkolom zorgt voor schokdemping door:
~ Dubbele S-vorm
~ Kraakbeenschijven
Een rechte rug is belangrijk.
Bij het zitten zijn de volgende dingen belangrijk:
1) Rechtop zitten
2) Voeten plat op de grond
3) Steun in de onderrug
Goed tillen: Met rechte rug, vanuit de benen.
Hernia: Kraakbeenschijf puilt uit en drukt op zenuw.
Je skelet verandert:
In baarmoeder wordt het skelet gevormd vanaf ongeveer 5 weken. Het skelet bestaat eerst alleen uit kraakbeen. Langzaam wordt kraakbeen omgezet in been → verbening.
Bij pasgeboren baby bestaat het skelet voor grootste deel uit kraakbeen. Dus erg buigzaam.
Schedelbeenderen van pasgeboren baby zijn nog niet aan elkaar vastgegroeid, maar zitten met een stevig vlies aan elkaar → fontanellen.
Fontanellen kunnen een beetje over elkaar schuiven, waardoor een bevalling mogelijk is.
Groeischijven = Laag van kraakbeencellen in pijpbeenderen (ronde botten). Vanuit hier wordt een bot langer. Na de puberteit verbenen de groeischijven en stopt de lengtegroei.
2.2 Botten bewegen
Je kunt bewegen door gewrichten en spieren.
Botten zijn verbonden via een:
→ Gewricht (=beweeglijk)
→ Vergroeiing (=onbeweeglijk) (bijv. heiligbeen en staartbeen)
→ Naadverbinding (=onbeweeglijk) (schedel)
→ Kraakbeen (= beetje beweeglijk)
Hoe werkt een gewricht?
- gewrichtsknobbel past precies in gewrichtskom
- kraakbeen zorgt voor draaien en dat het niet snel slijt
- gewrichtskapsel (taai vlies, om het gewricht heen) houdt botten bij elkaar en beschermt het gewricht
- in gewrichtskapsel wordt gewrichtssmeer gemaakt → daardoor soepel bewegen
- kniegewricht is extra verstevigd door gewrichtsbanden
Types gewrichten:
* Kogelgewricht (meest beweeglijk, bijvoorbeeld in schouder)
* Scharniergewricht (kan maar in één richting, bijvoorbeeld elleboog)
* Rolgewricht (kan draaien, bijvoorbeeld spaakbeen rolt om ellepijp)
Gewrichtsblessures:
- Ontwrichting → Gewrichtsknobbel schiet uit de gewrichtskom
- Verstuiking → gewrichtkapsel rekt te ver uit of scheurt in
- Versleten gewricht → je krijgt een kunstgewricht (bijvoorbeeld een kunstheup)
Verdieping
Kniegewricht bevat extra:
- Been --> knieschijf (bescherming)
- 2 Kraakbeenschijven (binnenste en buitenste meniscus voor soepeler bewegen gewricht)
Voetbalknie: meniscus scheurt in kniegewricht
2.3 Spieren
Hoe werken je spieren?
Bovenarm: - Biceps = armbuigspier
- Triceps = armstrekspier
Antagonisten: Deze spieren (bijvoorbeeld biceps en triceps of rug- en buikspieren) maken tegenovergestelde beweging.
Tekening 1:
Onderkant → armbuigspier zit met pezen aan het
spaakbeen vast
Bovenkant → armbuigspier zit aan opperarmbeen en
schouderblad vast
Als armbuigspier samentrekt wordt hij korter. Pees trekt hierdoor aan spaakbeen en buigt de onderarm naar de bovenarm toe.
Als armstrekspier samentrekt is de gebogen arm weer gestrekt.
Spieren bestaan uit groot aantal spiervezels.
Spiervezels zitten in groepjes bij elkaar: spierbundels.
Spierbundel = om elke bundel zit een taai vlies, waarin veel stevige vezels zitten.
De vliezen van alle spierbundels zijn aan het uiteinde samengevlochten tot een of meer pezen.
Pees = taai stevig, niet elastisch vlies dat spier aan bot vast hecht
Samentrekken spiervezels --> spier korter en dikker
Hierdoor trekken de pezen aan het bot waaraan ze vastzitten.
Spierpijn: door afvalstoffen die achterblijven & mini beschadigingen spiervezels
Voorkomen door warming up en cooling-down
* Warming-up: Veel bloed door spieren laten stromen, zodat spier makkelijker kan samentrekken en minder snel overbelast is.
* Cooling-down: Door spieren nog een beetje te bewegen stroomt er voldoende bloed door om de afvalstoffen af te voeren.
E Spierkramp = spier trekt plotseling samen door intensieve belasting --> kan leiden tot spierscheuring in vlies rond spierbundels
2 soorten spieren:
→ Willekeurige spieren
- trekken bewust samen (alleen als jij dat wil)
- zitten aan je skelet vast
→ Onwillekeurige spieren
- trekken onbewust samen (dag en nacht)
- zitten niet vast aan je skelet
- bijvoorbeeld hart en in spijsverteringsorganen
Wand darmen/slokdarm:
- kringspieren: slokdarm wordt dunner en voedsel wordt naar beneden geduwd
- lengtespieren: slokdarm wordt korten en breder en voedsel glijdt makkelijker naar beneden
Trainen kan op:
~ Spierkracht
~ Lenigheid
~ Coördinatie
~ Uithoudingsvermogen
* Trainingseffect → na training zijn spiervezels licht beschadigd, na herstel zijn spiervezels sterker dan voorheen
2.4 Dieren bewegen
Gewervelden ---> hebben een skelet ---> belangrijkste overeenkomst: wervelkolom
* vogels
* zoogdieren
* amfibieen
* reptielen
* vissen
2 manieren bewegen wervelkolom:
* Met wervelkolom zijdelings golvende bewegingen maken (vis, reptiel, amfibie)
* Met wervelkolom op en neergaande golfbewegingen maken (vogel, zoogdier)
Langere poten è meer snelheid maken (o.a. door minder contactoppervlak met grond)
Drie soorten poten:
- Topgangers: loopt op toppen van tenen en hebben hoef om elke teen = hoefganger
(bijvoorbeeld bison en koe)
- Teengangers: alleen teenkootjes op de grond
(bijvoorbeeld hond)
- Zoolgangers: hele voet op grond (stevig, maar minder snelheid)
(bijvoorbeeld gorilla)
Veel vissen hebben een zwemblaas → gevuld met gas → om te stijgen of dalen in het water
2.5 Vliegen
Waardoor kunnen vogels vliegen?
* Vogels hebben vleugels met veren
* slagpennen spelen een belangrijke rol:
- armpennen voor het omhoog gaan
- handpennen voor het vooruit gaan
- slagpennen zijn glad en dicht doordat de baardjes van de veren in elkaar haken
Aanpassingen skelet om te kunnen vliegen:
~ Licht skelet door holle botten met luchtholtes
~ Sterke borstspieren voor de vleugelslag”
- Grote borstspier voor neerslag vleugel
- Kleine borstspier voor opslag vleugel
~ Borstspieren zitten vast op een groot uitsteeksel aan het borstbeen: De kam
~ Extra dikke sleutelbeenderen en vorkbeen zorgen dat de borstkas sterk genoeg is voor de kracht van de vleugelslag.
Hoe blijft een vogel in de lucht:
* Er is draagkracht of lift nodig
* De vleugel is aerodynamisch gevormd. Aan de onderkant recht en aan de bovenkant gewelfd.
* Door deze aerodynamische vorm splitst zich de lucht die langs de vleugel stroomt in twee stromen:
- Aan onderkant blijft de lucht met een constante snelheid stromen (hoge luchtdruk)
- Aan bovenkant stroomt de lucht door de welving snel naar beneden (lage luchtdruk)