Feniks hoofdstuk 4 geweld en geloof
Geschiedenis hoofdstuk 4: Geweld en Geloof
De kenmerken van de Tijd van Monniken en Ridders:
- De vroege Middeleeuwen 500 tot 1000 na Christus (Tijdvak 3, periode 3)
- Onrustige tijd met veel geweld
- Krijgers werden ridders
- Mensen zochten bescherming in kloosters en kerken
- De kerk en geloof werden belangrijk hierdoor
- De machtigste vorst sinds de Romeinse keizers: Karel de Grote
rechten - 1e stand = de geestelijkheid, bijv. monniken (zij bidden + besturen)
privileges - 2e stand = de adel, bijv. ridders (zij vechten en besturen)
plichten - 3e stand = de boeren (zij werken)
Monniken = Mannen die in een klooster leven in dienst van God. (Christendom was de staatsgodsdienst geworden).
Ridders = Mannen die de koning hielpen bij het besturen van het land, hem belasting betaalden en hem hielpen in tijden van oorlog.
(zie ook youtube “tijd van monniken en ridders” 1e filmpje, 4.50 minuten)
Paragraaf 4.1: Een nieuwe keizer: Karel de Grote
Deelvraag van deze paragraaf:
Hoe regelde Karel de Grote het bestuur in het Frankische Rijk?
Antwoord:
Karel de Grote bestuurde zijn rijk met behulp van het feodalisme of wel het leenstelsel. (Feodum = leen)
De opkomst van de Franken
De Franken werden steeds machtiger. Hun zwaarbewapende ruiters (ridders) waren overal gevreesd. Ze overwonnen de ene na de andere stam. Ze veroverden ook de gebieden van de Friezen en de Saksen, die daarna in Nederland woonden.
Karel de Grote was de machtigste van alle Frankische koningen. Bijna ieder jaar verzamelde hij zijn krijgers om oorlog te voeren. Met de veroverde grond en buit kon hij zijn mannen belonen.
De mensen in het veroverde gebied lijfde hij in bij zijn eigen rijk of hij liet ze jaarlijks een schatting betalen.
Schatting: Een vast bedrag dat jaarlijks moet worden betaald om door een vijandig volk met rust te worden gelaten.
Met geweld bekeerde hij de Saksen tot het christendom.
Hij vocht tegen de moslims in Spanje. Daarom zagen mensen hem als beschermer van de kerk. Hij hielp de paus toen die uit Rome moest vluchten. Op 1e kerstdag in het jaar 800 werd Karel daarom door de paus gekroond tot keizer.
Het bestuur van het rijk
Aan het einde van de vijfde eeuw slaagde de Frankische koning Clovis erin de laatste Romeinse heerser te verslaan.
Door het Frankische erfrecht, dat aan alle zonen een deel van het rijk toekende, verzwakte het rijk. Door dit kwam er later ruzie tussen de koningen van alle verschillende delen van het Frankische rijk.
Uiteindelijk slaagde hofmeier Pepijn II van Herstal erin enige heerser van de Franken te worden. In de achtste eeuw kregen ze het noorden en het oosten van ons land stevig in handen. Daar woonden de Friezen en Saksen.
De paus en velen met hem zagen Karel de Grote als beschermer van de Kerk. Leo III beloonde hem op eerste kerstdag van het jaar 800 tot keizer te kronen, daarmee herstelde het keizerschap in west Europa.
autarkie = toestand waarin sprake is van zelfvoorziening
domein = landgoed van een edelman, bisschop of abt
feodalisme = systeem waarbij een leenheer grond in leen schenkt aan een leenman in ruil voor bepaalde diensten
geestelijke = een geestelijke werkt voor de kerk
hedsjra = de vlucht van mohammed van mekka naar medina in 622: het begin van de islamitische jaartelling
herendiensten = klussen die de horigen moeten opknappen voor de heer
hofstelsel = een systeem waarbij een deel van de grond van de heer is en het andere deel wordt verpacht aan horigen
horige = boer met akker waarvoor hij pacht betaalt aan de heer, ook moet hij een vast aantal dagen werken op het land van de heer en herendiensten verrichten, hij mag het domein niet verlaten zonder toestemming van de heer
islam = godsdienst die is ontstaan op het arabisch schiereiland en is gesticht door door mohammed
jihad = heilige oorlog van de moslims
leen = een stuk grond dat de leenman mag gebruiken om van te leven, maar dat eigendom blijft van de koning
leenheer = vorst die in ruil voor bepaalde diensten grond in leen geeft aan een leenman
leenman = de ontvanger van een leen, in ruil voor het leen moet de leenman zijn leenheer helpen bij het bestuur en in de oorlog
missionaris = christen die zijn geloof verspreidt onder mensen van andere geloven
monnik = iemand die volgens een leefregel in een klooster leeft
rooms-katholiek=behorend tot het deel van het christendom dat gehoorzaam is aan de bisschop van rome: de paus
profeet = iemand die boodschappen van god doorgeeft, voor moslims is mohammed de profeet van allah
stedelijk-agrarische samenleving = samenleving waarin de meeste mensen op het platteland wonen en van de landbouw leven, maar waarin ook steden zijn met kooplui en ambachtslieden
vazal = een krijger die een eed van trouw heeft afgelegd aan de koning en door de koning wordt onderhouden
zelfvoorzienend = vrijwel alles wat nodig is om te leven wordt op de plek zelf verbouwd en geproduceerd
zendgraaf = iemand die namens de koning controleert of een bestuurder of rechter zijn werk goed doet
4.2
Na het vertrek van de Romeinen vervielen de steden. Bijna alle mensen woonden op het platteland en leefden van de landbouw, veel voeren woonden en werkten op het landgoed van een heer. Die landgoederen, de domeinen werden bewerkt volgens het hofstelsel.
Ridders: hun uitrusting bestond uit een zwaard, een lans, een helm en een schild. Om hun lichaam te beschermen droegen de ridders in de vroege middeleeuwen een mailiënkolder: een lang hemd van kleine ijzeren ringetjes. In de late middeleeuwen droegen zij een harnas, dat nog veel zwaarder was.
De meeste ridders behoorden tot de lage adel.
476: Laatste West-Romeinse keizer afgezet
500: koning Clovis (466-511)
500: ontstaan horigheid
700: Pepijn II van Herstal (635-714)
700: onstaan ridderschap
793: begin strooptochten Noormannen
800: Karel de Grote tot keizer gekroond
843: deling Frankische rijk
1000: einde invallen Noormannen
bekering Franken = 500
hedsjra (vlucht van Mohammed) = 622
ontstaan ridderschap = circa 700
slag bij Poitiers = 733/34
moord op Bonifatius = 754
begin strooptochten Noormannen = 793
Karel de Grote tot keizer gekroond = 800
deling Frankische rijk = 843
stichting abdij van Thorn = 922
bekering Noormannen = 1000