feniks imperium romanum
Samenvatting geschiedenis hoofdstuk 3: Imperium Romanum
Paragraaf 3.1: Stad en platteland
Leven in de stad
In een grote stad zoals Rome was altijd lawaai. Vooral de arme mensen woonden dicht op elkaar. Koken en naar wc gaan ging thuis niet. Voor eten gingen mensen naar het thermopolium: De snackbar van de oudheid. Er waren openbare toiletten. Baden kon in de thermen. Rijke Romeinen hadden het makkelijk. Ze hadden wel water in huis, een keuken en een toilet. Het verschil tussen rijk en arm was erg groot.
Veranderingen op het platteland
In de meeste steden in het Romeinse Rijk woonden tussen de 1000 en 5000 inwoners. Rome was het grootste met ongeveer miljoen inwoners. De meeste mensen woonden op het platteland.
Tot de 2e eeuw v.Chr. waren de boerderijen meestal klein. De veroveringen in Griekenland en in Klein-Azië hadden grote gevolgen voor de landbouw in Italië. Boeren moesten vechten in Griekenland en moesten de boerderij verkopen. De familie trok naar de stad. Grootgrondbezitters kochten de boerderijen en het grootgrondbezit nam toe. Het land werd bewerkt door slaven. Het waren vooral winstgevende producten zoals wijn en olijven. Steeds meer boerenfamilies trokken naar de stad en het was steeds moeilijker om soldaten te krijgen.
Stad en platteland
De vrije boeren die overbleven woonden op plaatsen die niet interessant waren voor grootgrondbezitters. Ze verbouwden hun eigen voedsel en moesten hard werken.
Rijke boeren en grootgrondbezitters gingen naar de stad voor allerlei vertier: Het theater, het circus, de thermen enz.. Mensen uit de stad bezochten het platteland om tot rust te komen.
Paragraaf 3.2: Slaven en heren
Gereedschap met een stem.
Romeinen en Grieken konden zich een maatschappij zonder slaven niet voorstellen. Slaven werkten in grote groepen op boerenbedrijven, in steengroeven of in mijnen. Ook in kleinere bedrijfjes. Er waren ook huisslaven. Een slaaf bracht de kinderen naar school. Slaven waren eigendom van hun heer en konden ook weer verkocht worden.
“Een slaaf is een stuk gereedschap met een stem”
(zei de Romeinse geleerde Varro, 116-27 v.Chr)
Oorlog, ontvoering en eigen kweek
Als de Romeinen een gebied veroverden, vonden ze dat alles van hun was, dus ook de mensen, die werden verkocht als slaaf.
Op het eiland Rhodos was het grootste centrum voor de slavenhandel. Er werden soms tienduizend slaven per dag verhandeld.
Er waren ook slimme slaven. Door deze leraren, schrijvers, filosofen, dokters en redenaars leerden de Romeinen veel van de Griekse cultuur.
Er waren kapers die schepen kaapten en de bemanning verkocht als slaaf. Zo kon iemand die eerst burger was ook slaaf worden.
In de eerste eeuw v.Chr. werd de slaafaanvoer minder waardoor slaven duurder werden, meesters lieten hun slavin kinderen krijgen, die dus ook slaaf werden, dat was goedkoper.
Slaven werden vanaf toen ook beter behandeld.
Slaven konden toen een beetje geld verdienen en zich op ten duur vrijkopen. De 2e of 3e generatie was pas volwaardig burger.
Paragraaf 3.3: Van republiek naar keizerrijk
Koningen, consuls en senatoren
Romeinen wilden niet meer dat een persoon alle macht had.
Rome werd dus een republiek. De macht werd verdeeld en er werden verkiezingen gehouden om nieuwe leiders te kiezen. In een republiek is leiderschap niet erfelijk. (Bij een monarchie was dat wel).
Er waren twee leiders: de consuls. Deze mochten maar 1 jaar in functie blijven. Zo werd de macht verdeeld.
Na deze termijn kwamen deze 2 consuls automatisch in de senaat. De senaat bestond vanaf 80 v Chr. uit 600 leden, die meestal hun hele leven senator bleven.
De senaat gaf de consuls alleen advies, maar een advies van de machtigste mannen van de Republiek werd natuurlijk gewoon uitgevoerd. De senaat was dus het machtigste orgaan in de Romeinse Republiek.
Rome als wereldmacht
Vanaf de 2e eeuw v. Chr. groeide het Romeinse Rijk steeds sneller. Het leger werd professioneler. Er werden ook arme soldaten toegelaten in het leger die hun eigen wapens niet konden betalen. Zij hoopten dat zij een deel van de oorlogsbuit konden krijgen.
Ze vochten niet meer voor de Romeinse Republiek maar voor hun eigen generaal. Hij zorgde er immers voor dat zij hun deel van de buit kregen.
Burgeroorlogen: van republiek naar keizerrijk
Steeds vaker vochten deze generaals tegen elkaar. De overwinnaar liet zich benoemen tot consul of dictator. Toen Julius Caesar in 35 v.Chr. al zijn tegenstanders had verslagen werd hij dictator voor het leven. Het jaar erna werd hij gedood door senatoren die een echte republiek terug wilden hebben. Er braken weer burgeroorlogen uit. Eerst tussen de moordenaars van Caesar en de aanhangers van Caesar. Later tussen de aanhangers onderling.
Caesars adoptiezoon pakte het slimmer aan dan zijn adoptiefvader. Hij zei dat nu de republiek gered was, dat de senaat weer de baas was en hij paste wel voor op om zich dictator te laten noemen.
Uit dankbaarheid gaf de senaat hem de titel Augustus (de Verhevene) en allerlei andere rechten.
Hij was opperbevelhebber van het leger, jarenlang consul en hoogste priester en hij beheerde de belangrijkste schatkist.
Hij had dezelfde rechten van een volkstribuun: de beschermer van het volk. Zo had hij bijvoorbeeld het vetorecht, waarmee hij alle wetsvoorstellen en andere beslissingen kon tegenhouden.
In naam was het Romeinse Rijk nog een republiek, maar in feite was 1 man er de baas. Het leek dus meer op een monarchie.
Toen Augustus stierf in 14 n.Chr. wilde niemand meer een republiek met politieke ruzies, hongersnood en burgeroorlog. Zo begon de Romeinse keizertijd met de regering van Augustus rond 30 v Chr.
Paragraaf 3.4 Soldaten aan de noordgrens
Een schat tussen het vuilnis
In 1973 vond de Britse archeoloog Robin Birley in een vochtige vuilnishoop dunne houten plankjes met tekst erop. In 1 klap werd duidelijk dat de Romeinen op plaatsen waar papyrus te duur was, hele dunne houten plankjes gebruikten om op te schrijven. Sinds 1973 zijn bij Vindolanda (een legerplaats bij de muur van Hadrianus) honderden van deze plankjes gevonden, ongeveer zo groot als een briefkaart.
De vondst is belangrijk, omdat we nu kunnen kijken in de prullenbak van de Romeinse soldaten kunnen kijken.
We krijgen hieruit andere informatie dan uit de officiële bronnen over de Romeinen.
De Limes
Om te zorgen dat Germanen niet kwamen roven werd een groot verdediging systeem aangelegd: de Limes.
De muur van Hadrianus was daar een onderdeel van, maar ook wachttorens en forten. In Nijmegen lag een groot legioenskamp.
Romanisering
Als Romeinen een gebied hadden veroverd, zorgden ze eerst voor goede wegen. Daardoor was er een snelle verbinding van de ene naar de andere plek. Door de soldaten en de handelaars maakten de Kelten en de Germanen in onze streken kennis met de Grieks-Romeinse cultuur. Zoals verharde wegen, stenen huizen, mooi servies, doktoren enz. Er ontstonden ook steden in ons land zoals Nijmegen en Maastricht. Dit proces van het overnemen van de Grieks-Romeinse cultuur heet romanisering.
Opstanden
De Romeinen lieten duidelijk merken dat zij de baas waren. In Engeland kwam koningin Boudicca met haar volk in opstand. In ons land de Friezen en de Bataven onder leiding van Julius Civillis. De opstand breidde zich uit tot aan Keulen. Een hele serie forten en zelfs Romeinse legerkampen werden geplunderd en verwoest. Uiteindelijk werd de opstand neergeslagen. Er kwam een nieuw bondgenootschap met de Bataven.
Lees “staatsinrichting” op blz. 53!
Paragraaf 3.5 Romeinen, joden en christenen
Wat moet ik doen met die christenen?
Door een brief van Plinius en het antwoord van Trajanus zijn er meer dan een eeuw geen ernstige christenachtervolgingen geweest.
Maar christenen moesten wel oppassen, christen zijn bleef strafbaar.
Joden en christenen
Het christendom komt uit Palestia. Daar zijn de Romeinen ook de baas geweest.
Het grootste deel van de bevolking was joods. Ze vereerden maar een god: Jahweh. Dat heet monotheïsme.
Dat kwam in die tijd niet veel voor. Grieken en Romeinen aanboden veel goden tegelijk. Dat heet polytheïsme.
In joodse boeken stond dat er een Messias (bevrijder) zou komen.
Sommigen dachten dat Jezus van Nazareth de Messias was.
Joodse hogepriesters geloofden dat niet en waren bang voor onrust.
Ze lieten Jezus kruisigen rond het jaar 30.
Veel van zijn aanhangers gingen naar de Grieks-Romeinse wereld om de boodschap door te vertellen dat wie in Jezus Christus geloofde na zijn dood een beter leven zou krijgen.
Dat gold voor iedereen.
Van verboden godsdienst tot staatsgodsdienst
In het begin geloofden meer vrouwen dan mannen in Jezus.
Het was gevaarlijk om christen te zijn, bleef je trouw aan je geloof dan werd je gekruisigd.
Toen meer mensen christen werden kreeg de christelijke kerk meer geld. Zo konden ze arme of zieke mensen helpen. Daardoor werden heel veel mensen christen.
In de derden eeuw ging het slecht met het Romeinse Rijk.
Dat werd veel afgereageerd op de christenen.
Er kwamen veel wrede vervolgingen.
In 313 kwam de nieuwe keizer Constantijn. Hij hief het verbod op.
Alle geloven moesten vredig samenleven.
Volgens christelijke schrijvers kwam dat omdat in een droom Jezus hem verteld zou hebben dat hij alle concurrenten zou verslaan.
Constantijn had 's ochtends alle soldaten een kruis op hun schild laten schilderen.
Toen was christen zijn niet meer gevaarlijk.
In 391 werden de rollen zelfs omgedraaid. Het was verboden om de Griekse-Romeinse goden te vereren.
Het christendom werd staatsgodsdienst.
Paragraaf 3.6: Begrippenlijst
Christendom: tweede monotheïstische godsdienst, gesticht door de volgelingen van Jezus Christus. Het Christendom is voortgekomen uit het Jodendom (de eerste monotheïstische godsdienst).
Consulaat/consul: In de Romeinse Republiek waren de twee consuls de hoogste bestuurders. Ze waren de opperbevelhebbers van het leger en voorzitter van de senaat.
Dictator: In tijden van nood werd er in de derde eeuw v. Chr. voor een half jaar een dictator benoemd als hoogste bestuurder. In de latere geschiedenis is een dictator iemand die de hoogste macht heeft zonder controle door een parlement.
Imperium Romanum: Het Romeinse Rijk. Soms alleen gebruikt voor de keizertijd (30 v. Chr. – 476 n. Chr.)
Jodendom: De oudste monotheïstische godsdienst. Joden willen leven volgens de afspraken die gemaakt zijn tussen Jahweh, hun god, en zijn speciale eigen volk: de Joden.
Keizer: Eigenlijk de gewone naam van Augustus, die net als zijn adoptiefvader Caesar (uitspraak Kaisar) heette. Al in de eerste eeuw een van de titels van de Romeinse keizer geworden. In de geschiedenis de benaming voor de heersers in het Romeinse keizerrijk. In de latere geschiedenis een alleenheerser die nog hoger is dan een koning.
Monarchie: Als een persoon de leiding heeft over een staat en er sprake is van erfopvolging, dan spreken we van een monarchie.
Monotheïsme: Het aanbidden van slechts 1 God, dus niet als oppergod, maar als enige God.
Polytheïsme: Het tegengestelde van monotheïsme: het aanbidden van meer goden.
Republiek: In tegenstelling tot de monarchie wordt er in een republiek de macht meestal gedeeld en zijn er verkiezingen waarin telkens nieuwe leiders gekozen worden. Het leiderschap in een republiek is dus niet erfelijk. tegenwoordig heeft een monarchie meestel een koning(in) en een republiek een president.
Romanisering: Het overnemen van (delen van) de cultuur van de Romeinen.
Senaat/senator: In de Romeinse Republiek een raad van 300 (later 600 en onder Caesar zelfs 900) leden. In de senaat zaten de rijkste en de machtigste Romeinen. Alle senatoren hadden functies in het bestuur van het Romeinse Rijk gehad, bijvoorbeeld consul.
Volkstribuun: De volkstribunen (in 493 v. Chr. nog maar twee, maar later waren het er tien) waren de beschermers van het gewone volk. Zij mochten bij de oefening van hun taak niet gevangen worden gezet en ze hadden een vetorecht, zodat ze alle besluiten die nadelig waren voor het volk konden tegenhouden.
Kijk in het boek even naar de kaart op bladzijde 57!!!!!